Verpanding van onderhanden werk
Geldverstrekkers bedingen meestal zekerheden voor de terugbetaling van een krediet. Die zekerheden kunnen bijvoorbeeld zijn een hypotheekrecht op het onroerend goed of een pandrecht op de voorraden en de inventaris. Een in de praktijk veel gehanteerde zekerheid is het pandrecht op de debiteurenportefeuille, dat wil zeggen op alle huidige en toekomstige vorderingen van de kredietnemer op al zijn debiteuren. Deze zekerheden heeft de geldverstrekker in het bijzonder nodig in geval van faillissement van de kredietnemer. Van belang is dan dat het pandrecht alleen maar geldig is op vorderingen die al voor het faillissement zijn ontstaan; vorderingen die tijdens het faillissement ontstaan, worden op grond van de Faillissementswet niet meer geldig verpand. Het is dus voor de geldverstrekker van groot belang om te weten op welk moment een vordering ontstaat.
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op 29 maart 2016 een belangrijke uitspraak gedaan over het ontstaansmoment van vorderingen in de gezondheidszorg. Bijzonder aan die vorderingen is dat de zorgaanbieder op grond van de wet geen vordering krijgt op de patiënt die wordt behandeld, maar op de zorgverzekeraar die de betreffende ziektekosten moeten vergoeden. De Rechtbank Amsterdam had in deze procedure geoordeeld dat de vordering van de zorgaanbieder reeds ontstaat door het verrichten van de behandeling. Het Gerechtshof vernietigt die uitspraak, omdat de zorgaanbieder niet door het verrichten van een behandeling een vordering krijgt op de patiënt maar, wanneer is voldaan aan de voorwaarden voor het kunnen declareren van een DBC-tarief (Diagnose Behandel Combinatie), op de zorgverzekeraar. Voor veel vorderingen maakte dit het verschil tussen of de vorderingen vóór of ná faillietverklaring waren ontstaan en dus of de vorderingen aan de geldverstrekker verpand waren. Nu het Gerechtshof heeft geoordeeld dat de vorderingen niet verpand zijn, kan de curator in dit faillissement de vorderingen op de zorgverzekeraars innen ten behoeve van de schuldeisers in het faillissement.
U kunt de uitspraak hier nalezen.
6 april 2016, Sander Steneker,
Universitair hoofddocent burgerlijk recht Radboud Universiteit Nijmegen