Valt schadevergoeding onder de deelnemingsvrijstelling?

Heeft een vennootschap, bijvoorbeeld een BV, een aandelenbelang in een andere vennootschap van 5% of meer, dan zal normaal gesproken de deelnemingsvrijstelling van toepassing zijn. Die heeft tot gevolg dat alle voordelen die de moedervennootschap krijgt uit de dochtervennootschap zijn vrijgesteld voor de vennootschapsbelasting. Doet de dochter-BV een dividenduitkering aan de moeder, dan is die belastingvrij. Ook een winst bij de verkoop van de aandelen in de dochter kan onder de deelnemingsvrijstelling belastingvrij door de moeder worden geïncasseerd. Heeft de moeder bijvoorbeeld de aandelen gekocht voor € 20.000 en worden die later verkocht voor € 300.000, dan zal de verkoopwinst van in dit geval € 280.000 onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Omgekeerd valt een verkoopverlies ook onder de deelnemingsvrijstelling, dus een dergelijk verlies kan fiscaal niet door de moeder worden opgevoerd. Een verlies op een deelneming kan alleen fiscaal worden ‘genomen’ door de moeder op het moment dat de dochter is geliquideerd. Dit wordt aangeduid als het liquidatieverlies. In deze financieel moeilijke tijden zullen deelnemingsverliezen regelmatig aan de orde zijn. Blauw Tekstra Uding kan u adviseren over de fiscaal optimale wijze om dit soort verliezen ook in fiscale zin te kunnen opvoeren.

Recent deed zich een geval voor waarin een vennootschap een andere vennootschap zou overnemen voor een koopprijs van € 6 miljoen. Die overname ging echter niet door, waardoor de teleurgestelde koper recht kreeg op een flinke schadevergoeding (€ 680.000). De vraag deed zich nu voor of deze schadevergoeding al dan niet moest worden beschouwd als een voordeel onder de deelnemingsvrijstelling. De vennootschap die de schadevergoeding ontving stelde dat dit wel het geval was, omdat de vergoeding was gerelateerde aan het deelnemingsbelang dat zij zou verwerven. Volgens de fiscus moest de schadevergoeding gewoon tot de winst van de genoemde vennootschap worden gerekend, zodat er ook fiscaal over moest worden afgerekend.

Het Hof te Arnhem-Leeuwarden gaf de inspecteur gelijk (uitspraak van 2 mei 2013). Het Hof is van mening dat er geen koopovereenkomst voor de aandelen tot stand is gekomen en er ook geen deelnemingsbelang is overgegaan. Het bedrag van € 680.000 vormt een schadevergoeding voor het niet doorgaan van de transactie. Die vergoeding behoort tot de winst en kan niet onder de deelnemingsvrijstelling vallen. Uit de uitspraak kan worden afgeleid dat om voor de deelnemingsvrijstelling in aanmerking te komen, in ieder geval wel daadwerkelijk een deelneming tot stand moet zijn gekomen. In sommige gevallen kan daarna, als de deelneming er niet meer is, met name doordat het deelnemingsbelang is doorverkocht aan een derde, een nagekomen betaling (meestal earn out genoemd) onder bepaalde voorwaarden nog wel onder een deelnemingsvrijstelling vallen. Daarover kunnen wij u eveneens adviseren. Maar ook voor die situatie geldt dat er in ieder geval wel een deelneming aanwezig moet zijn (geweest). Is een deelneming nooit tot stand gekomen, zoals in het hier besproken geval, dan kan de deelnemingsvrijstelling niet worden ingeroepen.