Uitzicht op nieuwe baan; geen recht meer op beëindigingsvergoeding?

In een zaak die speelde bij het Gerechtshof te Arnhem en waarin het hof op 3 december 2013 uitspraak heeft gedaan, hadden partijen lang met elkaar onderhandeld over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de werknemer. Uiteindelijk hebben partijen een regeling getroffen en nog voor het einde van het dienstverband, vond de werknemer een nieuwe baan. De werkgever heeft vervolgens geweigerd de overeengekomen beëindigingsvergoeding te betalen.

Wat waren precies de feiten? Nadat de werkgever op 1 maart 2011 de werknemer een beëindigingsvoorstel had gedaan, vroeg hij op 22 maart 2011 aan de werknemer of hij een concreet vooruitzicht had op een nieuwe baan. De werknemer heeft daarop geantwoord dat hij sollicitaties had lopen, maar dat hij nog geen concreet vooruitzicht had. Zijn advocaat heeft dit op 23 maart 2011 nogmaals bevestigd. Op 24 maart 2011 is de beëindigingsovereenkomst getekend. Vervolgens heeft de werknemer op 31 maart 2011 de werkgever geïnformeerd dat hij per 1 mei 2011 elders in dienst zou treden. De werkgever heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat hij de beëindigingsvergoeding niet hoefde te betalen. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld om dit wel te doen. De werkgever is hiertegen in beroep gegaan.

Volgens het hof is van belang of er sprake is van dwaling van de werkgever die te wijten is aan het schenden van een mededelingsplicht van de werknemer. In dit verband stelt het hof vast dat de werknemer op maandagavond 21 maart 2011 per e-mail heeft geïnformeerd naar het verdere verloop van zijn sollicitatieprocedure. Diezelfde avond heeft hij een reactie ontvangen dat degenen met wie hij het sollicitatiegesprek had gevoerd die avond hun eerste keuze aan hun medebestuursleden zouden voorleggen met het verzoek uiterlijk woensdag hierop te reageren, waarna de gekozen kandidaat en de anderen op donderdag bericht zouden krijgen. Aan het eind van de e-mail aan de werknemer staat: “heb begrepen dat je goed contact met allen had!”.

Het hof is van mening dat uit deze e-mail niet volgt dat de werknemer op 21 maart al zo goed als zeker was van een nieuwe baan. Er is daarom geen sprake van een dwaling van de werkgever die te wijten is aan een inlichting van de werknemer. Het hof is verder van oordeel dat de werknemer ook niet de verplichting had om de werkgever op 22 of 23 maart te laten weten in welke fase zijn sollicitatie zich bevond, namelijk dat hij al een tweede gesprek had gehad en op 24 maart zou horen of hij de eerste kandidaat was. De werknemer heeft naar waarheid verklaard dat hij enkele sollicitaties had lopen. Had de werkgever meer willen weten over de stand van zaken van die sollicitaties, dan had hij moeten doorvragen, aldus het hof.

Uit deze uitspraak kan worden geconcludeerd dat de werkgever die het eventuele vooruitzicht van een werknemer op ander werk relevant acht voor de te sluiten beëindigingsregeling, tijdens de onderhandelingen expliciet naar een vooruitzicht moet vragen, waarbij hij zijn vragen ruim formuleert en hij zo nodig door vraagt naar de precieze stand van zaken in een betreffende sollicitatieprocedure.

 

 

 

Specialisme