Statuten of aandeelhoudersovereenkomst
Regelmatig komen zaken voor de rechter waarbij de vraag aan de orde komt wat nu precies de verhouding is tussen de statuten van een BV en de aandeelhoudersovereenkomst. Ook in de onderhavige uitspraak van de Voorzieningenrechter te Amsterdam kwam die vraag aan de orde.
In de hier besproken zaak ging het om vier aandeelhouders (A,B,C en D) van een B.V. A,B en C waren daarnaast ook bestuurder van de B.V. Op een zeker moment besloten B,C en D. dat ze A. als bestuurder van de BV willen ontslaan. A verzette zich daartegen en startte een kort gedingprocedure bij de Voorzieningenrechter te Amsterdam. In de procedure beriep A zich op een artikel in de aandeelhoudersovereenkomst die als volgt luidde: “Een besluit tot ontslag van een Bestuurder zal door de AVA uitsluitend kunnen worden genomen met unanimiteit van de stemmen in een vergadering waarin het gehele geplaatste aandelenkapitaal vertegenwoordigd is”. Op grond van die bepaling zou A niet als bestuurder kunnen worden ontslagen, omdat hij in de aandeelhoudersvergadering natuurlijk altijd tegen zou stemmen.
De overige aandeelhouders stelden in de procedure dat A wel degelijk kon worden ontslagen. Zij verwezen daarbij naar de statuten van de BV, waarin stond dat een bestuurder van een BV kon worden ontslagen met een meerderheid van twee derde van de stemmen.
De vraag die de Voorzieningenrechter moest beantwoorden was hoe nu in dit geval de verhouding was tussen de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst. De rechter stelde in de eerste plaats vast dat artikel 2:244 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek het verbiedt dat in de statuten wordt vastgelegd dat een bestuurder alleen met unanimiteit van stemmen kan worden ontslagen. Volgens het wetsartikel mag er geen grotere meerderheid dan twee derde van de stemmen worden vereist. Dat neemt echter niet weg, zo oordeelt de rechter, dat het niet verboden is om een dergelijk bepaling in de aandeelhoudersovereenkomst op te nemen. Niet valt in te zien volgens de rechter dat de nakoming van een dergelijke afspraak in de aandeelhoudersovereenkomst niet kan worden gevorderd.
De rechter voegde daar wel aan toe dat er zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die er toe kunnen leiden dat onverkorte nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst niet kan worden verlangd. B, C en D hadden wel enkele omstandigheden aangevoerd die er volgens hen toe zouden moeten leiden dat A geen beroep kon doen op de aandeelhoudersovereenkomst, maar volgens de rechter waren deze omstandigheden niet voldoende om die conclusie te rechtvaardigen. A deed dus terecht een beroep op de aandeelhoudersovereenkomst en de rechter verbood het B, C en D om A te ontslaan.
De uitspraak kunt u hier nalezen.