Franchisegever schendt exclusiviteitsbeding
Franchiseovereenkomsten bevatten meestal exclusiviteitsbepalingen. Die komen er op neer dat de franchisegever dan een bepaald gebied exclusief toekent aan de franchisenemer. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een bepaald postcodegebied. Deze exclusiviteit is waardevol voor franchisenemers, omdat zij hierdoor worden beschermd tegen (directe) concurrenten. Maar, in de praktijk gaat er wel eens wat mis. Zo ook met exclusiviteitsbedingen. Wat kan je daar dan tegen doen en wie draagt de verantwoordelijkheid voor de schending van deze bepaling?
De rechtbank Gelderland heeft zich in haar vonnis 9 september 2016 uitgelaten over het schenden van de exclusiviteitsafspraken. Wat was er aan de hand? Begin 2016 zijn partijen een franchiseovereenkomst met elkaar aangegaan. Deze overeenkomst bevat een exclusiviteitsbeding, inhoudende dat franchisenemer gedurende de looptijd van de overeenkomst het exclusieve recht heeft de formule te gebruiken binnen een straal van 5 kilometer rond zijn vestigingsplaats. In weerwil van deze exclusiviteitclausule sluit de franchisegever (per ongeluk?) een franchiseovereenkomst met een andere partij (franchisenemer Y), die gevestigd is op een afstand van 4,65 kilometer van franchisenemer. Kortom: franchisenemer Y zit net binnen het exclusiviteitsgebied.
De franchisenemer ziet zich genoodzaakt de franchisegever in rechte te betrekken. In deze kort gedingprocedure vordert de franchisenemer nakoming van het exclusiviteitsbeding en de franchisegever te gebieden de franchiseovereenkomst met de franchisenemer Y te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom. De franchisegever stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst met franchisenemer Y eerder was gesloten, zodat deze partij de oudste rechten zou hebben. Ook heeft zij nog aangevoerd dat de overeenkomst met franchisenemer Y inmiddels is opgezegd tegen 30 april 2017.
De uitspraak van de voorzieningenrechter is helder; het aangaan van de tweede franchiseovereenkomst komt voor risico van de franchisegever. Allereerst overweegt de rechter dat het voor de beoordeling van deze kwestie niet uitmaakt welke overeenkomst als eerste tot stand is gekomen met de franchisegever, omdat het verbintenissenrecht voor deze overeenkomsten geen rangorde kent. Er is dus geen sprake van een ‘ouder recht’, zoals bepleit door de franchisegever. Voorts overweegt de rechter dat de franchisegever inbreuk heeft gemaakt op de exclusiviteitsclausule doordat zij zonder toestemming een franchiseovereenkomst sloot met een ander bedrijf binnen het exclusiviteitsgebied. De franchisegever mag hierdoor geen uitvoering meer geven aan de franchiseovereenkomst met de franchisenemer Y. Dat de franchisegever in strijd met de overeenkomst een andere samenwerking met franchisenemer Y is aangegaan, komt bovendien voor rekening van de franchisegever. Ook als dit een wanprestatie en/of schadeplichtigheid van de franchisegever jegens franchisenemer Y oplevert. Verder overweegt de voorzieningenrechter nog dat de franchisenemer geen genoegen hoeft te nemen met opzegging van de franchiseovereenkomst met de franchisenemer Y tegen 30 april 2017.
Deze uitspraak onderstreept het risico voor de franchisegever bij het sluiten van een exclusiviteitsbeding. Mocht een exclusiviteitsbeding wenselijk zijn, hierbij alvast twee tips. Ten eerste: omschrijft in de overeenkomst duidelijk wat er exact wordt bedoeld met de overeengekomen ‘exclusiviteit’, zodat daar later geen misverstanden over kunnen ontstaan. Ten tweede: houdt deze exclusiviteitsgebieden goed in de gaten bij het sluiten van nieuwe overeenkomsten. Een ongeluk zit zomaar in een klein hoekje.
Roos Van Ekdom, 24 januari 2017