De fiscus kan een verjaarde belastingaanslag verhalen bij een derde
De Invorderingswet 1990 geeft de fiscus/ontvanger veel mogelijkheden om derden aansprakelijk te stellen voor onbetaalde belastingschulden. Bekend is bijvoorbeeld de regeling voor inleners-, keten-, en bestuurdersaansprakelijkheid voor belastingschulden, die kunnen leiden tot een hoofdelijke aansprakelijkheid voor de betrokken derden. In de Invorderingswet 1990 zijn op dit moment circa dertig van dit soort hoofdelijke aansprakelijkheden opgenomen. Een belangrijk uitgangspunt bij deze regeling is dat de hoofdelijke aansprakelijkheid vervalt op het moment dat de onderliggende belastingaanslagen niet meer invorderbaar zijn, bijvoorbeeld doordat zij zijn verjaard. De ontvanger is er daarom op gespitst om te zorgen dat er geen verjaring van de aanslagen plaats vindt op het moment dat er derde hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld.
De fiscus kan er echter ook voor kiezen om een derde aan te spreken op grond van onrechtmatige daad, wegens het ‘verkorten’ van de rechten van de fiscus. Dit gebeurde in een situatie waarin een belastingadviseur actief had meegewerkt aan het wegmaken van vermogensbestanddelen van diverse vennootschappen, waardoor voor ruim € 17 miljoen aan belastingaanslagen onbetaald bleven. Het ging hier om vennootschappen met vervangings- of herinvesteringsreserves (HIR’s). Het bijzondere van de zaak was dat, nadat de fiscus de belastingadviseur had gedagvaard voor de burgerlijke rechter, de onderliggende belastingaanslagen door verjaring kwamen te vervallen. De belastingadviseur stelde dat daardoor de fiscus bij hem geen schadevergoeding meer zou kunnen vorderen.
De Hoge Raad is het hier niet mee eens en geeft aan dat de verjaring van de belastingaanslagen geen gevolgen hebben voor de vordering van de fiscus tegen de belastingadviseur op grond van onrechtmatige daad. Voor die vordering van de fiscus gelden de verjaringsregels van het civiele recht en niet die van het fiscale recht. De Hoge Raad wijst er op dat de fiscus hier niet de belastingaanslagen zelf invordert maar schadevergoeding claimt. Deze uitspraak van de Hoge Raad kan in de praktijk tot een vorm van rechtsongelijkheid leiden. Stel bijvoorbeeld dat de ontvanger voor de handelingen met deze vennootschappen niet alleen de adviseur aansprakelijk heeft gesteld maar ook de bestuurders van de betreffende vennootschappen, op grond van de hoofdelijke aansprakelijkheid van art. 36 Invorderingswet 1990. Als tijdens de procedures de belastingaanslagen verjaren, zal de procedure tegen de bestuurders geen resultaat opleveren voor de fiscus, terwijl het geen invloed heeft op de procedure tegen de belastingadviseur.
Het arrest van de Hoge Raad leest u hier.
HR 21 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:397