Bestuurder moet betalingsonmacht pensioenpremies melden bij pensioenfonds


Als u bestuurder bent van een onderneming en u kunt de pensioenpremies niet betalen, dan dient u van die betalingsonmacht melding te doen bij het bedrijfstakpensioenfonds. Doet u dat niet, te laat of onjuist, dan kunt u als bestuurder in privé veroordeeld worden tot betaling van de pensioenpremies. Op grond van deze regeling dienden de twee bestuurders van het op 5 december 2012 failliet verklaarde Albatros BV € 250.496 te betalen aan het Bedrijfstakpensioenfonds.

In artikel 23 Wet Bpf 2000 is bepaald dat de bestuurder van een vennootschap die niet de verplichte bijdragen aan het pensioenfonds voldoet, hoofdelijk aansprakelijk is voor die bijdragen, als aannemelijk is dat het niet betalen van de bijdragen het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de drie jaar voorafgaand aan de door de vennootschap tijdig verrichte mededeling van betalingsonmacht (artikel 23 lid 3). Als de betalingsonmacht niet of niet tijdig is medegedeeld wordt de niet-betaling vermoed aan de bestuurder te wijten te zijn (artikel 23 lid 4). In artikel 23 lid 6 is bepaald dat onder bestuurder mede wordt verstaan de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de bijdragenschuld is ontstaan.

Artikel 2 lid 1 Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000 bepaalt dat de mededeling van betalingsonmacht uiterlijk moet zijn gedaan veertien dagen na de dag waarop op grond van het uitvoeringsreglement van het Bpf de bijdrage behoorde te zijn voldaan. Op grond van artikel 23 lid 4 Wet Bpf 2000 geldt daarom het vermoeden dat de niet-betaling van de bijdragen (en de verschuldigde rente) aan gedaagden is te wijten, tenzij zij aannemelijk maken dat de betalingsonmacht zich nog niet in hun bestuursperiode voordeed.

Er is ook sprake van betalingsonmacht indien de onderneming over liquide middelen beschikt tot (ten minste) het bedrag van de premieschulden, maar zij die middelen wegens andere verplichtingen niet heeft aangewend voor de voldoening van haar premieschulden (zie HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2998).

Indien niet, niet tijdig of niet juist melding is gedaan van betalingsonmacht, geldt het wettelijk vermoeden dat de niet-betaling van de bijdragen aan de bestuurders is te wijten. Het ligt dan op de weg van de bestuurders om dit vermoeden te weerleggen.

Albatros BV is op 5 december 2012 failliet verklaard. Omdat de pensioenpremies niet volledig betaald waren en de bestuurder terzake van die premie geen betalingsonmacht hadden gemeld, eiste de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf voor de rechtbank Oost-Brabant (sector kanton) betaling van die premies door de bestuurders.

De kantonrechter oordeelde dat de bestuurders er niet in waren geslaagd om het hiervoor bedoelde vermoeden te weerleggen. De taakverdeling binnen het bestuur, en de omstandigheid dat een derde (niet bestuurder) feitelijk het financiële beleid voerde en de bestuurders daarin geen beslissingsbevoegdheid hadden en zij zelfs geen toegang hadden tot de financiële gegevens van Albatros, vond de kantonrechter niet relevant. De gebruikelijke exclusieve aansprakelijkheid van rechtspersonen wordt met de regeling van artikel 23 Wet Bpf 2000 doorbroken omdat het gaat om gelden die de rechtspersoon heeft ingehouden (of heeft moeten inhouden) op het loon van haar werknemers, van welke gelden de rechtspersoon derhalve geen eigenaar (doch slechts houder) is, en welke gelden derhalve niet mogen worden aangewend voor andere doeleinden (waaronder het voldoen van andere schuldeisers). Op het bestuur rust daarom een collectieve verantwoordelijkheid om de verschuldigde premies aan eiseres af te dragen. Ook de omstandigheid dat de bestuurders reeds op 16 december 2011 op non-actief waren gesteld, en zij aldus vanaf die datum al geen enkele bevoegdheid meer hadden binnen Albatros, disculpeert hen niet. De bestuurders zijn daarom aansprakelijk voor de gevorderde premie- en renteschulden en de kantonrechter veroordeelde hen hoofdelijk tot betaling aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf van een bedrag van € 250.495,97.


De besproken uitspraak kunt u hier vinden.