Bancaire zorgplicht bij opzeggen van een krediet

In het huidige economische klimaat kunnen ondernemers geconfronteerd worden met steeds verdergaande maatregelen ten aanzien van kredietverlening. De opzegging en beëindiging van de kredietfaciliteit is de meest drastische maatregel waartoe een bank kan overgaan. Een dergelijke opzegging leidt vaak tot acute liquiditeitsproblemen.

De bevoegdheid tot onmiddellijke opzegging (en het opeisen) van het krediet is over het algemeen opgenomen in de in de kredietovereenkomst van toepassing verklaarde algemene bankvoorwaarden. Op basis van deze voorwaarden kan een bank het krediet opzeggen, indien de kredietnemer bijvoorbeeld niet (tijdig) diens betalingsverplichtingen nakomt. Hoewel de bank dus over het algemeen een contractuele bevoegdheid tot opzegging heeft, blijkt uit vaste rechtspraak dat een bank vanwege haar maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht ten opzichte van hun cliënten blijft behouden en deze dan ook in acht zal moeten nemen.   

Onlangs speelde bij de rechtbank Noord-Nederland een zaak tussen een bank en kredietnemer, waarin deze zorgplicht centraal stond. Vanwege de overschrijding van het kredietlimiet ging de bank over tot het opzeggen van de kredietovereenkomst, zonder de ondernemer daar van te voren over te waarschuwen. De centrale vraag in deze procedure was dan ook: heeft de bank in dit geval voldaan aan haar zorgplicht ten opzichte van de kredietnemer?

Een korte schets van de situatie. De bank en A sloten een overeenkomst ten behoeve van de financiering van de bedrijfsvoering van A. Aan dit krediet werd een maximum van EUR 25.000,- gesteld. Omdat A het afgesproken kredietlimiet overschreed, verzocht de bank A herhaaldelijk het saldo op zijn rekening binnen een bepaalde termijn aan te vullen. Dit gebeurde echter niet. Maanden na het versturen van sommatiebrieven droeg de bank haar vordering op A over aan een incassobureau, die de kredietovereenkomst namens de bank met onmiddellijke ingang opzegde. De bank legde daarna conservatoir beslag en startte een incassoprocedure.

A voert in deze procedure aan dat de bank onrechtmatig heeft gehandeld door de kredietovereenkomst plotseling op te zeggen. De bank had volgens A de situatie namelijk zo lang geaccepteerd, dat de kredietnemer er inmiddels op mocht vertrouwen dat hij correct handelde. Indien de bank dit niet meer zou accepteren, dan had zij de kredietnemer hierover tijdig moeten informeren. Volgens A was in geen enkele brief van de bank te lezen dat opzegging van de overeenkomst dreigde. Integendeel, de bank had weliswaar met maatregelen geschermd, maar niet met opzegging. Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de bank op zichzelf wel bevoegd was het krediet op te eisen, is zij ook van mening dat de opzegging van de overeenkomst rauwelijks (zonder waarschuwing) heeft plaatsgevonden. Volgens de rechtbank heeft de bank dan ook in strijd met haar zorgplicht gehandeld en wijst de vordering van de bank af. Met andere woorden: de bank kan het niet afgeloste deel van de kredietovereenkomst daardoor niet ineens en volledig opeisen.

Het vonnis is hier te lezen.

De vraag of een bank voldoet aan haar zorgplicht is niet eenvoudig te beantwoorden en blijft afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Mocht u vragen hebben over de juridische aspecten van een kredietovereenkomsten, meer in het bijzonder de zorgplicht van de bank, dan kan BTU u hierover adviseren.