Aangetekende brief geweigerd of niet afgehaald: ontvangsttheorie, bewijs en bewijslast.
Soms wil je zeker weten dat een brief iemand anders bereikt, bijvoorbeeld om verjaring van een vordering te stuiten, wettelijke rente aan te zeggen, de nietigheid van een rechtshandeling (of ontslag) in te roepen, het verlopen van een verjarings- of andere termijn te voorkomen, etc. Een manier om daarvoor te zorgen is verzending van de brief per aangetekende post met bericht van ontvangst. De kosten hiervan (momenteel € 9,00) zijn een stuk lager dan bij betekening van de brief bij deurwaardersexploit (€ 87,41). De vraag is of het sturen van een aangetekende brief juridisch waterdicht is.
Als je een aangetekende brief stuurt, komt de postbode bij de geadresseerde aan de deur om de brief aan te bieden. Als de geadresseerde niet thuis is, laat de postbode in de brievenbus een bericht achter dat de geadresseerde de brief op het postkantoor kan afhalen (afhaalbericht). Op de enveloppe plakt de postbode dan poststickers (‘geen gehoor’ of ‘niet afgehaald’), waaruit blijkt 1) dat èn wanneer de brief door de postbode aan de geadresseerde is aangeboden en 2) dat er een afhaalbericht is achtergelaten. Als de brief niet op het postkantoor wordt opgehaald, wordt de brief na verloop van tijd teruggezonden naar de afzender. Ook daarvan wordt middels een poststicker melding gemaakt op de enveloppe.
Maar hoe is nu de situatie als de geadresseerde in een rechtszaak stelt dat hij de brief en het afhaalbericht niet heeft ontvangen? Volgens de in de wet (art. 3:37 lid 3 BW) vastgelegde “ontvangsttheorie” moet een verklaring een persoon hebben bereikt, om haar werking te kunnen hebben. Op deze regel bestaat een uitzondering, indien het niet tijdig bereiken van de verklaring voor rekening en risico van de geadresseerde komt (door een eigen handeling, door een handeling van iemand waarvoor hij aansprakelijk is of i.v.m. bijzondere omstandigheden).
De bewijslast rust hierbij op degene die zich op de werking van de verklaring beroept. Daarom moet de afzender bewijzen dat hij de brief aangetekend en naar het juiste adres heeft verzonden, en bovendien aannemelijk moeten maken dat de brief op de gebruikelijke wijze aan de geadresseerde is aangeboden
Indien correcte aanbieding aannemelijk is gemaakt, is daarmee in principe komen vast te staan 1) dat de brief de geadresseerde heeft bereikt of 2) dat zich een geval voordoet dat daarmee gelijk moet worden gesteld. Bij dit laatste moet je denken aan het geval dat de geadresseerde de brief bij aanbieding heeft geweigerd of heeft verzuimd de brief af te halen.
In de zaak die speelde bij het Gerechtshof Leeuwarden ontkende de geadresseerde een afhaalbericht te hebben ontvangen. Het Hof oordeelde op 13 april 2010 dat de afzender, met de poststicker dat er een afhaalbericht was achtergelaten, niet bewezen had dat de brief correct was aangeboden. Ook het Hof Den Haag kwam op 7 september 2010 tot deze conclusie.
Op 23 september 2008 oordeelde het Gerechtshof Den Bosch echter dat indien door de verzender is aangetoond (!) dat een aangetekende brief op het juiste adres is aangeboden en niet op het postkantoor is opgehaald, het voor rekening en risico van de geadresseerde komt dat de brief hem niet heeft bereikt. Het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep werd door de Hoge Raad op 9 juli 2010 verworpen.