Aanspraak op gedeeltelijke transitievergoeding bij deeltijdontslag
De Hoge Raad heeft in een leemte in de wet voorzien door in zijn arrest van 14 september 2018 (klik hier) te bepalen dat een werknemer in een aantal situaties in aanmerking kan komen voor een gedeeltelijke transitievergoeding. Volgens het wettelijk systeem wordt een arbeidsovereenkomst slechts in zijn geheel opgezegd of ontbonden en bestaat alleen dan aanspraak op de transitievergoeding. In de casus die de Hoge Raad beoordeelde, ging het om deeltijdontslag in de vorm van voortzetting van een arbeidsovereenkomst in het onderwijs, die vanwege blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van de werknemer aanzienlijk in omvang was verminderd. Voor die situatie is door de wetgever geen voorziening getroffen met betrekking tot de verschuldigdheid van een ontslagvergoeding.
De Hoge Raad is van oordeel dat de mogelijkheid van een gedeeltelijk ontslag met daaraan gekoppeld de aanspraak op een evenredige gedeeltelijke transitievergoeding, moet worden aanvaard voor het bijzondere geval dat de omstandigheden er toe leiden dat wordt overgegaan tot een wezenlijke en structurele vermindering van het aantal uren dat de werknemer bij de werkgever in dienst is. Het maakt daarbij niet uit of de vermindering van de arbeidsduur heeft plaatsgevonden in de vorm van (i) een gedeeltelijke beëindiging, (ii) een algeheel ontslag gevolgd door een nieuwe, in uren beperkte arbeidsovereenkomst of (iii) een aanpassing van de arbeidsovereenkomst.
De Hoge Raad wijst naast de situatie uit de hiervoor omschreven casus, ook het gedeeltelijk laten vervallen van arbeidsplaatsen aan als een bijzondere situatie waarvoor het toekennen van een gedeeltelijke transitievergoeding geëigend is. Volgens de Hoge Raad is het niet aanvaardbaar dat een werknemer in deze twee gevallen een gedeeltelijke transitievergoeding misloopt. De Hoge Raad motiveert dit standpunt door toe te lichten dat wanneer een dergelijke werknemer later in de toekomst alsnog ontslagen wordt, hij een transitievergoeding ontvangt die op dat moment wordt berekend op basis van een aanmerkelijk lager salaris (behorend bij de lagere resterende arbeidsomvang). Dit risico hoort niet voor rekening van de werknemer te komen, aldus de Hoge Raad.
De Hoge Raad reikt nog richtlijnen aan voor de praktijk; van een substantiële vermindering van de arbeidstijd is sprake als er tenminste 20 % wordt ingeleverd en de wijziging is structureel als hij naar verwachting definitief zal zijn. De transitievergoeding dient te worden berekend naar evenredigheid van de vermindering en rekening houdend met het loon waarop de werknemer vóór de wijziging aanspraak maakte.
Let op; deze beslissing betekent niet dat een werknemer die om vermindering van zijn of haar arbeidstijd verzoekt en parttime wil gaan werken, met een beroep op dit arrest betaling van een gedeeltelijke transitievergoeding zou kunnen uitlokken. Dat is niet de bijzondere situatie die de Hoge Raad voor ogen heeft en in een dergelijk geval gaat het initiatief van de werknemer uit. Wij kunnen ons voorstellen dat dit baanbrekende arrest tot vragen leidt. Neem dan contact op met ondergetekende of met één van mijn collega’s.
Douwe Uding