Eigen aangifte faillissement: afwijzing indien een redelijk belang ontbreekt

Al in 1996 stelde de Hoge Raad vast dat een verzoek om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard kan worden afgewezen wanneer bij het verzoek een zogeheten “redelijk belang” ontbreekt. Deze materie behandelde het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch recent.

 

Een mevrouw, met een schuld van EUR 15.000,- en geen bezittingen, wil de schuldsanering in. Mevrouw was voor schuldhulpverlening naar haar gemeente gegaan. De schuldhulpverlening van de gemeente dient namelijk in eerste instantie trachten een akkoord te bereiken met haar schuldeisers, het zogenaamde minnelijke traject. Mevrouw verklaarde dat dit haar veel te lang duurde (“Ik moest een half jaar wachten”), alsook dat zij via dit traject geen rust had doordat schuldeisers alsnog (loon)beslagen konden leggen en zij haar huis uit gezet kon worden door haar huurachterstand. Mevrouw heeft daarom een verzoek gedaan om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard. De rechtbank Oost-Brabant wijst dit verzoek echter af. Mevrouw stelt hoger beroep tegen deze beschikking bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

 

Het Gerechtshof stelt vast dat moet worden geconstateerd dat mevrouw aan de in de Faillissementswet gestelde vereisten om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard voldoet. Mevrouw laat namelijk meerdere crediteuren onbetaald en gelet op haar inkomen is zij niet in staat deze binnen redelijke termijn te voldoen. Aldus is mevrouw in een toestand dat zij is opgehouden te betalen. Het Gerechtshof meent echter dat ook dan een verzoek om in staat van faillissement te worden verklaard kan worden afgewezen. Dat is volgens het Gerechtshof mogelijk wanneer bij het verzoek een “redelijk belang” ontbreekt. Daarvan zal sprake zijn indien de uitoefening van de bevoegdheid om op eigen aangifte in staat van faillissement te worden verklaard “misbruik van recht” oplevert. Van misbruik van recht is sprake indien mevrouw deze bevoegdheid uitoefent met een ander doel dan waarvoor zij is verleend.  

 

Het Gerechtshof concludeert dat mevrouw bewust heeft gekozen voor het doen van een eigen aangifte gekozen, omdat zij vindt dat het minnelijke schuldhulpverleningstraject niet (snel genoeg) haar financiële problemen oplost en ze op deze wijze geen last heeft van haar schuldeisers en een dreigende uithuiszetting kan voorkomen. Dit is echter geen door de Faillissementswet beschermd belang. Het belang dat door het faillissement zou moeten worden gediend, is een verdeling van de boedel onder de schuldeisers. Nu gebleken is dat van enig vermogen dat gebruikt zou kunnen worden voor de boedelschulden geen sprake is, zal een aan te stellen curator in verband met de (oplopende) kosten het faillissement zo snel mogelijk voordragen voor opheffing wegens gebrek aan baten, waarbij de schuldenlast van mevrouw ook nog zal toenemen doordat het salaris van de curator (dat immers tot de faillissementskosten wordt gerekend) uit de boedel dient te worden voldaan. Het Gerechtshof bekrachtigt dan ook de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waardoor mevrouw niet in staat van faillissement is verklaard.

 

Indien u vragen heeft over de problematiek omtrent een eigen aangifte of andere faillissementsrechtelijke kwesties, neemt u dan vooral contact met ons via 020 408 16 80 of vanzweden@btu-advocaten.nl.