Opvolgend werkgeverschap per 1 juli 2015
Al eerder schreef ik op deze website over het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012. In deze zaak diende de Hoge Raad te oordelen over de vraag of er al dan niet sprake was van opvolgend werkgeverschap. Opvolgend werkgeverschap is onder andere van belang bij de zogenaamde ketenregeling.
De ketenregeling houdt in dat onder omstandigheden een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd automatisch een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden. Kort gezegd, gebeurt dit nadat een periode van 36 maanden is verstreken en/ of wanneer het vierde contract voor bepaalde tijd wordt gesloten. In deze gevallen ontstaat alleen van rechtswege een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd indien de arbeidsovereenkomsten elkaar met tussenperioden van minder dan 3 maanden hebben opgevolgd. Per 1 juli a.s. wordt de ketenregeling aangepast. Ook dan kunnen er nog 3 arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gesloten, maar de totale duur van de keten wordt beperkt tot 24 maanden en de doorbrekingsperiode wordt verlengd van 3 naar 6 maanden.
In de wet is bepaald dat de ketenregeling ook van toepassing is op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn. Men spreekt dan van zogenaamd opvolgend werkgeverschap.
In voornoemd arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012 oordeelde hij dat er sprake is van opvolgend werkgeverschap als de arbeid hetzelfde is gebleven én als “tussen de nieuwe werkgever en de vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever.”.
De wetgever heeft deze laatste voorwaarde niet willen laten gelden bij opvolgend werkgeverschap. Per 1 juli 2015 zal dan ook gelden dat sprake is van opvolgend werkgeverschap als een werkgever ten aanzien van de verrichte arbeid geacht wordt de opvolger te zijn van de vorige werkgever, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer. Dit betekent dat opvolgend werkgeverschap kan ontstaan louter op grond van het feit dat de werknemer dezelfde werkzaamheden verricht voor de nieuwe werkgever als de werkzaamheden die hij verrichte voor de oude werkgever. Dat de nieuwe werkgever zich een oordeel heeft moeten kunnen vormen over de bekwaamheden van de werknemer, is dus per 1 juli a.s. niet langer vereist.