Lambik en de auteursrechtelijke parodie
Vragen aan het Europese Hof
Het Hof (van de Europese Unie) heeft gisteren (3 september 2014) uitspraak gedaan, naar aanleiding van enkele –zogenaamde prejudiciële- vragen van de Belgische rechter. Kort gezegd wilde deze rechter weten aan welke voorwaarden een werk moet voldoen om aangemerkt te kunnen worden als parodie.
De beantwoording was van belang omdat de Belgische auteurswetgeving bepaalt dat de auteur zich niet kan verzetten tegen een karikatuur, een parodie of een pastiche, rekening houdend met de eerlijke gebruiken, wanneer het werk op geoorloofde wijze openbaar is gemaakt.
In de Nederlandse wetgeving kennen we een vergelijkbare bepaling in artikel 18b van de Auteurswet: “Als inbreuk op het auteursrecht op een werk (..) wordt niet beschouwd de openbaarmaking of verveelvoudiging ervan in het kader van een karikatuur, parodie of pastiche etc.”
Voor alle duidelijkheid: de betekenis van een parodie wordt in Van Dale (14e herziene uitgave) als volgt aangeduid: “boertige nabootsing van een (letterkundig) werk waarbij vorm en toon min of meer behouden blijven, maar de stof zo wordt ingekleed dat het effect lachwekkend is”.
Suske en Wiske
De aanleiding voor het stellen van de vragen aan het Hof van Justitie was de procedure die door enkele erfgenamen van Willy Vandersteen (de tekenaar van de bekende stripboeken Suske en Wiske) aanhangig werd gemaakt tegen de politieke partij het Vlaams Belang. Deze partij had een kalender laten vervaardigen en verspreiden tijdens een nieuwjaarsreceptie van de gemeente Gent. Op de voorzijde van deze kalender was een tekening afgebeeld die leek op de voorzijde van een stripalbum van Suske en Wiske, “De Wilde Weldoener” genaamd. Een album van Willy Vandersteen uit 1961. De oorspronkelijk tekening vertoonde Lambik die muntstukken uitstrooit voor personen die ze proberen op te rapen. De tekening op de kalender vertoont de burgemeester van Gent die munten uitstrooit en de personen die ze oprapen waren vervangen door gesluierde en gekleurde figuren. Duidelijk een politiek statement van Vlaams Belang.
Discriminatie
In de procedure stelde Vlaams Belang dat er sprake was van een wettelijk toegestane parodie die de auteursrechthebbende dienen te gedogen. Ook wel genoemd de parodie-exceptie. De erfgenamen van Vandersteen daarentegen stelden onder meer dat de tekening, door de uitvoering met gesluierde en gekleurde figuren een discriminerende boodschap uitdraagt en dat dit (mede) een reden is om zich tegen openbaarmaking te verzetten.
Belangenafweging
Het Europese Hof overweegt dat er bij de toepassing van de parodie-exceptie een rechtvaardig evenwicht moet zijn tussen enerzijds de belangen en rechten van de auteursrechthebbenden (Vandersteen) en anderzijds de vrije meningsuiting van de gebruiker die zich op de exceptie beroept (Vlaams Belang). Wanneer de tekening inderdaad wordt geassocieerd met een discriminerende boodschap, dan hebben de auteursrechthebbenden er in beginsel rechtmatig belang bij dat het beschermde werk niet met een dergelijke boodschap wordt geassocieerd, aldus het Europese Hof.
Uiteindelijk zal de nationale rechter (in dit geval de Belgische rechter) moeten oordelen of, rekening houdend met alle omstandigheden van het geval, de toepassing van de beperking ten aanzien van de parodie (de parodie-exceptie) leidt tot voldoende evenwicht tussen de uiteenlopende belangen van de betrokkenen.
Met deze uitspraak van het Hof kan de Nederlandse rechter volgens mij uitstekend uit de voeten. Temeer nu artikel 18b van de Auteurswet aldus eindigt: “(..) mits het gebruik in overeenstemming is met hetgeen naar de regels van het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is”.
De uitspraak van Europese Hof kan hier worden gelezen.
Betekenis uitspraak (in het algemeen)
Een uitspraak van het Europese Hof naar aanleiding van de door nationale rechters gestelde vragen, beslecht niet het geding op nationaal niveau, maar de nationale rechter moet wel het geding af doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Bovendien bindt de beslissing op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis nemen van een soortgelijk probleem. Daarom is het voor de rechters uit de lidstaten van belang kennis te nemen van deze Europese uitspraken, ook als deze niet de beantwoording betreffen van door hen zelf gestelde vragen.