Overdrachtsverbod in algemene voorwaarden genuanceerd door Hoge Raad

In veel algemene voorwaarden komt een clausule voor inhoudende dat het de opdrachtnemer/afnemer – zonder toestemming van de opdrachtgever – niet is toegestaan zijn vordering op de opdrachtgever aan een derde over te dragen (of te verpanden). Het was lange tijd onduidelijk wat nu het juridische effect is van zo’n clausule. In een uitspraak uit 2003 (het arrest Oryx/Van Eesteren) had de Hoge Raad al aangegeven dat, als deze clausule bedoeld is om externe werking te hebben, het gevolg daarvan is dat een overdracht of verpanding van deze vordering in strijd met de clausule, in het geheel niet heeft plaatsgevonden. Kredietverleners, met name de banken en de factormaatschappijen, werden erg zenuwachtig van deze uitspraak, omdat het gevolg daarvan kon zijn dat de debiteurenverpanding aan deze kredietverleners door de kredietnemers voor een groot deel niet meer mogelijk zou zijn. De financiële belangen zijn groot. Uit het arrest van 2003 kon niet worden afgeleid of alle clausules, die inhouden dat er geen overdracht of verpanding mag plaatsvinden, hetzelfde externe effect hebben.

Daarom volgde een nieuwe procedure tot aan de Hoge Raad tussen Coface Finanz en Intergamma, waarin op 21 maart jl. uitspraak is gedaan. De Hoge Raad houdt, ondanks de kritiek op het arrest Oryx/Van Eesteren, uitdrukkelijk vast aan dit eerdere arrest. Volgens de Hoge Raad is dit arrest in overeenstemming met de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis. De Hoge Raad neemt aan dat de rechtspraktijk zich op deze eerdere uitspraak heeft ingesteld (hoe de Hoge Raad dat kan aannemen is trouwens niet duidelijk; er volgde niet voor niets een nieuwe procedure over deze kwestie). Verder vindt de Hoge Raad dat het zijn rechtsvormende taak te buiten gaat om een keuze te maken voor een alternatief: dat moet de wetgever maar doen volgens dit college.

Aan het einde van het arrest geeft de Hoge Raad wel een opening om de scherpe kantjes van het eerdere arrest te halen. Volgens de Hoge Raad moet een clausule, waarin de overdracht of verpanding van een vordering wordt beperkt, worden uitgelegd naar objectieve maatstaven. Daarbij moet als uitgangspunt worden genomen dat bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid (of verpandbaarheid) uitsluiten, deze bedingen uitsluitend verbintenisrechtelijke – dus interne – werking hebben in de relatie tussen de opdrachtgever en opdrachtnemer, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering van het beding blijkt dat daarmee externe/goederenrechtelijke werking is beoogd. In veel gevallen zullen dit soort bedingen dus alleen intern werken, zodat de opdrachtnemer die desondanks de vordering overdraagt of verpand wanprestatie/contractsbreuk pleegt tegenover de opdrachtgever. De overdracht of verpanding zelf zal echter wel rechtsgeldig zijn. Voor de financieringspraktijk is dit een belangrijke uitspraak. Wel bestaat de kans dat veel opdrachtgevers, zeker als zij een sterke markpositie hebben, de clausules gaan aanpassen waardoor een overdracht of verpanding toch geen effect heeft. Het laatste woord is (toch) nog niet over dit onderwerp gezegd.   

Het arrest van de Hoge Raad waarin deze nuancering is opgenomen is hier te lezen!