Kan pandrecht gevestigd worden op onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken?

Kan je een pandrecht vestigen op zaken die (nog) niet van jou zijn? En die dat misschien ook nooit zullen worden? De Hoge Raad heeft over dit onderwerp op 3 juni 2016 een arrest gewezen.

De situatie komt in heel veel bedrijven voor en is aan de orde van de dag. Voorraden of inventariszaken worden ingekocht onder eigendomsvoorbehoud. Het eigendomsvoorbehoud is een tussen de leverancier en de koper gemaakte afspraak, waarbij de leverancier zich de eigendom van de door hem geleverde goederen voorbehoudt, totdat de koper de koopprijs heeft betaald. Er is sprake van een overdracht onder opschortende voorwaarde (art. 3:92 BW). De zaken zijn dus al wel aan de koper geleverd (bij roerende zaken door de macht over de zaken te verschaffen) en de koper kan feitelijk al wel over de zaken beschikken.

De bank die de onderneming financiert, heeft als zekerheid een pandrecht bedongen op alle huidige en toekomstige inventaris en voorraden. Vallen onder het pandrecht van de bank nu ook de zaken die onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd? Of anders gezegd: kan de koper, hoewel hij feitelijk over de zaken beschikt maar er juridisch nog geen (onvoorwaardelijk) eigenaar van is, aan de bank al wel een geldig pandrecht op die zaken geven? En hoe is de situatie als de koper failliet gaat voordat de koopsom van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken volledig is betaald?

In de toepasselijke algemene voorwaarden voor verpanding had de Rabobank in de zaak van 3 juni 2016 het volgende beding opgenomen: “Ingeval enige zaak of enig vermogensrecht waarop het pandrecht betrekking heeft of dient te hebben onder opschortende voorwaarde aan de pandgever is overgedragen, strekt dat pandrecht zich uit tot de voorwaardelijke eigendom van die zaak, respectievelijk tot het voorwaardelijk recht met betrekking tot dat vermogensrecht.”

Van de koopsom van een paprika teeltsysteem van € 600.000 was € 480.000 betaald en stond nog
€ 120.000 open. Na het faillissement van de koper heeft de Rabobank in overleg met de curator het restbedrag aan de leverancier betaald. De leverancier heeft daarop haar eigendomsvoorbehoud prijsgegeven.

De curator stelt zich op het standpunt dat, nadat Rabobank het restantbedrag voor het teeltsysteem aan de leverancier had voldaan en daarmee het eigendomsvoorbehoud was vervallen, het teeltsysteem in de boedel is gevallen. Rabobank heeft als verweer aangevoerd dat zij een pandrecht op het teeltsysteem had.

Uit de parlementaire geschiedenis bij art. 3:92 BW concludeert de Hoge Raad dat de wetgever heeft bedoeld dat (tenzij anders is bedongen) een overdracht onder eigendomsvoorbehoud een overdracht onder opschortende voorwaarde is, waarbij de levering van de roerende zaken is voltooid op het moment dat de zaken in de macht van de koper zijn gebracht, met als gevolg dat de koper een “terstond ingaand eigendomsrecht onder opschortende voorwaarde”, respectievelijk “voorwaardelijk eigendomsrecht” verkrijgt.

De koper onder eigendomsvoorbehoud krijgt uit hoofde van de voltooide levering een positie waarin de uitgroei tot een onvoorwaardelijk eigendomsrecht uitsluitend nog afhankelijk is van de vervulling van de opschortende voorwaarde, die wordt bewerkstelligd door betaling van de restantkoopsom.

Zolang de restantkoopsom niet is betaald, zijn zowel de leverancier als de koper voorwaardelijk eigenaar (de leverancier onder ontbindende voorwaarde en de koper onder opschortende voorwaarde) en is hun beschikkingsbevoegdheid t.a.v. de gekochte zaken beperkt. De koper onder eigendomsvoorbehoud kan zijn voorwaardelijk eigendomsrecht slechts onder diezelfde voorwaarde bezwaren. Wordt een pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht gevestigd, dan ontstaat (met voltooiing van de vestigingshandeling) een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht.

In faillissementssituaties speelt art. 35 Fw dan nog een rol. In art. 35 lid 1 Fw is bepaalt dat indien op de dag van de faillietverklaring nog niet alle handelingen die voor een levering door de schuldenaar nodig zijn, hebben plaatsgevonden, de levering niet geldig meer kan geschieden. Art. 35 lid 2 Fw bepaalt dat, indien de schuldenaar voor de dag van de faillietverklaring een toekomstig goed bij voorbaat heeft geleverd, dit goed, indien het eerst na de aanvang van die dag door hem is verkregen, in de boedel valt. Onder ‘levering’ wordt mede verstaan: de vestiging van een beperkt recht (art. 3:98 BW). Deze voorschriften vormen volgens de Hoge Raad een uitwerking van art. 23 Fw, inhoudend dat de schuldenaar door de faillietverklaring beschikkingsonbevoegd wordt ten aanzien van zijn tot het faillissement behorende vermogen.

De vraag is dus of de beschikkingsonbevoegdheid van de failliet verklaarde koper nog in de weg staat van het pandrecht op de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken. Per datum faillissement zijn de geleverde zaken immers geen eigendom van de failliet verklaarde koper (die heeft alleen een voorwaardelijk eigendomsrecht).

Volgens de Hoge Raad staat de beschikkingsonbevoegdheid daar niet aan in de weg. Een door de koper vóór zijn faillissement gevestigd pandrecht op een voorwaardelijk eigendomsrecht (als bedoeld in art. 3:92 lid 1 BW) moet als een onvoorwaardelijk pandrecht op een bestaand goed worden aangemerkt. De ‘levering’ (vestiging) is al voltooid voordat het faillissement intreedt. Daarom zijn er geen nadere beschikkingshandelingen van de schuldenaar meer nodig. Omdat geen nadere beschikkingshandelingen nodig zijn, staat de beschikkingsonbevoegdheid van art. 35 Fw er niet aan in de weg. Indien de restantkoopsom na faillissement wordt betaald, dan wordt de opschortende voorwaarde vervuld en groeit het pandrecht (van rechtswege) uit tot een pandrecht op de volle eigendom van de zaken en daarmee op die zaken zelf.

Zoals in het hiervoor geciteerde beding in de algemene voorwaarden van de Rabobank was bepaald, sterkte het pandrecht van Rabobank zich uit tot het voorwaardelijk eigendomsrecht van de koper op het teeltsysteem. De Rabobank had, doordat zij zelf de restantkoopsom had betaald, een geldig pandrecht gekregen op het teeltsysteem.

conclusie
Indien zaken onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd, kan er een onvoorwaardelijk pandrecht op het voorwaardelijk eigendomsrecht worden gevestigd. Indien de restantkoopsom wordt betaald, dan wordt de opschortende voorwaarde vervuld en groeit het pandrecht (van rechtswege) uit tot een pandrecht op de volle eigendom van de zaken en daarmee op die zaken zelf. Bij faillissement staat de beschikkingsonbevoegdheid van de failliet daar niet aan in de weg.

Het in dit artikel besproken arrest van de Hoge Raad (Reuser / Rabobank) kunt u hier terugvinden.

Herman Kreikamp, 1 juli 2016