Welke rechten blijven er bij de pandgever?

De Hoge Raad heeft in haar arrest van 21 februari 2014 duidelijkheid geschapen over deze vraag. In deze zaak ging het om een geschil tussen Neo River, een fabrikant van voedingssupplementen, die een distributeur (Osata) had ingeschakeld om haar producten te distribueren. De distributeur had op haar beurt weer een deel van de distributiewerkzaamheden aan een subdistributeur (IAE) uitbesteed. Op enig moment ontstond er een conflict tussen Neo River en Osata en beëindigde Neo River voortijdig de distributieovereenkomst met Osata. Het gevolg daarvan was dat Osata haar verplichtingen jegens haar subdistributeur IAE niet meer kon nakomen. IAE stelde vervolgens Osata aansprakelijk voor de door haar geleden schade.  Osata en IAE besloten in overleg dat Osata tot zekerheid van de vordering die IAE op Osata had een pandrecht verleende aan IAE op de vordering die Osata had op Neo River wegens het beëindigen van de distributieovereenkomst. Van het pandrecht werd mededeling gedaan aan Neo River. Osata en IAE startten gezamenlijk een procedure tegen Neo River en vorderden schadevergoeding wegens wanprestatie. De vorderingen van Osata en IAE werden echter afgewezen.

Osata en IAE gingen vervolgens in hoger beroep. Tijdens de procedure in hoger beroep vond er bij Osata een bestuurswisseling plaats. De nieuwe directie van Osata besloot het hoger beroep niet door te zetten. IAE zette het hoger beroep wel voort waarna het Gerechtshof in hoger beroep het vonnis van de Rechtbank in eerste aanleg bekrachtigde en de vordering van IAE afwees. Het Gerechtshof oordeelde onder meer dat Osata door het hoger beroep niet door te zetten had berust in het vonnis van de Rechtbank en daarmee afstand had gedaan van haar vordering op Neo River.

IAE ging vervolgens in cassatie. In cassatie stelde IAE zich op het standpunt dat na de mededeling van het pandrecht aan Neo River de pandgever (Osata dus) niet meer bevoegd is om afstand te doen van haar vordering op Neo River. Die bevoegdheid zou uitsluitend bij de pandhouder berusten, aldus IAE. De Hoge Raad was het met die redenering niet eens en oordeelde dat na de mededeling van het pandrecht de wet slechts met zich meebrengt dat de pandhouder (IAE) bevoegd is om de vordering op te eisen en betaling in ontvangst te nemen, alsmede om de vordering op te zeggen als deze niet opeisbaar is. Andere schuldeisersbevoegdheden kent de wet niet toe aan de pandhouder. De pandgever was dus ook na mededeling van het pandrecht bevoegd om bijvoorbeeld  afstand van haar vordering te doen of een betalingsregeling te treffen.

U kunt hier het arrest nalezen.