Heeft directeur-aandeelhouder recht op een WW- uitkering?
Op 22 maart 2013 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een directeur-aandeelhouder die samen met zijn dochter een meerderheidsbelang had in de vennootschap, recht had op een WW- uitkering.
De directeur-aandeelhouder bezat 48% van de aandelen in een besloten vennootschap. Zijn dochter had 26% van de aandelen. Nadat de activiteiten van de vennootschap waren gestaakt, is de directeur-aandeelhouder ontslag verleend. Een WW- uitkering is hem vervolgens door het UWV geweigerd omdat hij geen werknemer zou zijn in de zin van de Werkloosheidswet (“WW”).
Ook een directeur-aandeelhouder die doorslaggevende zeggenschap heeft in de algemene vergadering van aandeelhouders kan als werknemer worden aangemerkt in de zin van de WW. De arbeidsovereenkomst tussen een vennootschap en haar directeur wordt voor de toepassing van de WW niet als een dienstbetrekking aangemerkt indien sprake is van een directeur-grootaandeelhouder. Wat onder een directeur-grootaandeelhouder moet worden verstaan is neergelegd in de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder (“de Regeling”).
Op grond van de Regeling zijn er vier categorieën personen die als directeur-grootaandeelhouder worden beschouwd;
- De bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die ten minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van de vennootschap vertegenwoordigen;
- De bestuurder die, al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van een zodanig aantal aandelen dat, indien in de statuten is bepaald dat het besluit tot schorsing of tot ontslag van deze bestuurder slechts mag worden genomen met een versterkte meerderheid in de algemene vergadering van de vennootschap, de overige aandeelhouders niet over deze versterkte meerderheid beschikken;
- Bestuurders die in de algemene vergadering van de vennootschap allen een gelijk of nagenoeg gelijk aantal stemmen kunnen uitbrengen; of
- De bestuurder van een vennootschap waarvan ten minste twee derde deel van de aandelen worden gehouden door zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad.
In het onderhavige geval werd uiteindelijk tot de Hoge Raad geprocedeerd over de vraag of de aandelen van de bestuurder zelf moesten worden meegeteld bij de vraag of twee derde deel van de aandelen werden gehouden door bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad. Het UWV beantwoordde deze vraag positief. De Hoge Raad ging daar niet in mee. Volgens de Hoge Raad wordt het aandelenbezit van bestuurders en andere personen alleen gezamenlijk in aanmerking genomen als het gaat om de combinatie van de bestuurder en diens echtgenoot. De aandelen die door bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad worden gehouden, tellen dus niet mee bij het percentage aandelen dat de bestuurder zelf bezit. Indien de directeur-aandeelhouder niet als directeur-grootaandeelhouder in de zin van de Regeling kan worden aangemerkt, staat vast dat de directeur-aandeelhouder werknemer is in de zin van de WW. Een WW- uitkering kan de directeur-aandeelhouder dan niet meer op deze grond worden onthouden.
Lees het arrest van de Hoge Raad hier.
Volg Blauw Tekstra Uding advocaten op LinkedIn.